Leaf

Het paard
    Een peerd! een Peerd! mijn bochel voor een Peerd!
    - Richard III 

         Een paard,
         Naar den aart,
Is er nog eer dan zijn staart;
Hy doet het te voet
Net zoo gauw en zoo goed
Als een ander te paard het doet,
         En je kijkt niet om
         Of hy is al weêr om.
Met niemendal op zijn rug
Is hy byzonder vlug,
En met iemand onder den man
Is hy in 't loopen nog zoo'n jan,
Dat j'em met je beien niet inhalen kan,


Of, zeg je daarop geen ja,
Loop hem dan maar eens eventjes na
    Met je grootmama;
    Want eens onder zeil
Gaat hy net als een boog uit een pijl.
    Hy steekt vervolgens met meer gemak
Een heel leger dan een leger een heel paard in zijn zak,
      (Gelijk de jeugd leest in dat mooie
      Beleg van Penelopé en de stad van Trooie),
      En draagt naderhand zelfs den Generaal
      De straat nog langs in zegepraal,
      Als namentlijk 't beleg is voltooid.
      Maar de Generaal draagt hem zelden of nooit,
Vooral niet wanneer het ijzelt of dooit,
Of de lieve straatjeugd met sneeuwballen gooit.
              Enfin, hy heeft het nooit gedaan;
    Maar is nacht en dag op de baan;
    Nog vang uw levenstoorts niet aan,
    Of gy ziet hem by 't licht van de maan,
Reeds in 't vigilant aan de onderdeur staan.
En om de baker en de bloemkool gaan,
    Of hy trekt u met uw ouders aan 't doopen,
    - Ten zy gy, qua koppig zuigeling, "liever wou loopen
    "En onderweg wat muizenkeuteltjens koopen." -
Of zeult u en de ouwelui weër naar 't stadhuis,
Met bruidlief, die al zoo rood ziet, en de bruidsuikers inkluis,
Of, blijft gy, na dato, op 't Casino vernachten,
Dan staat hy, na dato, aldaáár zich weër dood tre wachten;

       En daar is nooit een beest
       In de Natuurlijke Historie geweest,
       Dat zich op uw zilveren bruiloftsfeest
       Zoo gruwelijk verveelt als de koetsier
                    En dit dier.
       Maar, zijn 't ballet en de bruiloft gedaan.
   En de gasten reeds lang weër naar bed toe gegaan,
   Dan komt hy, voor zijn pleizier, achteraan
       Nog wel eens hinkend by u aan.
         Naturalisten, die dit niet verstaan,
         Moeten Martinet maar eens opslaan.

Zoo lang als een paard zoo mooi galoppeert
Wordt hy nu en dan op een harddravery getracteert,
En licht met een gouden zwiep, of een paar nieuwe sporen vereerd.
En op kermis eens in 't paardenspel geïnviteerd,
Waar hy zijn eigen evenwel minder dan u amuseert;
  Of je neemt hem 's Zondags in de narrensleê
  Of in 't speelwagentjen met de famielje meê.
       "Bles heeft door de week zoo braaf gewerkt,
 "Dat hy nu ook vry af krijgt;" doch zonder dat hy 't merkt.
       Als 't echter, helaas! uit is met draven en hollen,
Dan loopt Bles al gaauw mank onder de knollen;
       De kolonel van de platte schuttery
  Klimt er met zijn handen en voeten allebei
Op parade nog wel eens over, doch hy valt doorgaans op zij.
       Maar kan blind Blesjen volstrekt niet meer loopen,
Dan komt hem de Minister van Marine voor de trekschuit koopen,
       En dan zelfs laat hy in de vliet
De schuit met Kaptein nog vaak in 't verschiet,
Vooral als de lijn breekt, zonder dat hy 't ziet,
En er dus, tot den passagier zijn verdriet,
Een non sequitor "volgt" in 't riet,
    Zijn Excellentie weet natuurlijk niet,
Wat er in een schip, dat "van den wal" is, geschiedt.
       Ligt Bles eindelijk finaal op de baar
       Dan nog komt zijn paardenhaar
                U te pas,
       In uw paardenharen matras,
       En, dineer je by een Kees,
       Dan eet je zijn rookvleesch.

         Waar vindt men nu schier
     Onder de vernuftigen op alle vier
     Zoo'n nuttig en aangenaam dier,
     Dat zijn plicht doet met zooveel pleizier?
     En hoe komt het, dat hy zijn plicht
     Zoo vlug en gehoorzaam verricht,
     End dat nooit met een zuur gezicht?...
Omdat zijn grootjen hem nooit over 't paard heeft gelicht.
              In een paard zijn gezin
        Valt men zeldzaam over de min;
        Want daar mag er nooit een in,
    Integendeel; - Mevrouw zijn gemalin,
      Als de baker met 't veulen
      't Vertrek in komt zeulen,
        Zegt reeds in 't verschiet.
      Eer zy 't borstjen nog ziet,
    Tot het stamhouertjen, dat Hitjen hiet;
      "Neem wat in mijn aders vliet,
      "Konings kinderen hebben 't niet." -
        Want gemelde hit,
        "Waar de jeugd voor een rid,"
      Vervolgt Cuvier, zoo graag op zit,
"Is eigentlijk hun oudste zoontjen in 't gebit,
      "Net als het zakpistool
"Ous jong musket is in zijn kamizool."

    In dit ondermaansch gewemel
    Zoekt ieder op aard een Hemel,
          Doch meestal -
          Helaas! - overal,
    Behalve waar hy zoo iets vinden zal;
    Een paard is in alle geval
          Nooit zoo mal:
    In plaats van op fokzaal of bal,
    Zoekt hy zijn Hemel 't huis bovenal,
    En vindt hem dan ook 's avonds op stal. -

    Jeugdlief, onthou dit vooral,
Als de ondergeteekende er reeds geweest zijn zal.

De Schoolmeester

FAQ | Poets | Poems

Add to Google
add to yahoo
My MSN
xml
Lid van de Technetium groep
NetStat W3C Validator